Familie Curvers | De Ox en Bucks in Santfort, november 1944.
22101
page-template-default,page,page-id-22101,page-child,parent-pageid-13,qode-social-login-1.0,qode-restaurant-1.0,ajax_fade,page_not_loaded,,select-theme-ver-4.1,wpb-js-composer js-comp-ver-5.2,vc_responsive
 

De Ox en Bucks in Santfort, november 1944.

Met de gedenkwaardige landing van de geallieerden in Normandië in juni 1944 wordt het einde van de Tweede Wereldoorlog ingeluid. Na een problematische start verloopt de opmars naar het oosten voortvarend en kan de Brigade Piron op 25 september dorpen als Neeritter, Ittervoort, Hunsel en Thorn zonder veel schermutselingen bevrijden van de Duitse bezetter. Deze laatste trekt zich terug aan de oost kant van de Maas en benoorden het kanaal Wessem Nederweert waarmee de geallieerde opmars vertraagd wordt. De brigade Piron, die al lange tijd het front in de hoek van het kanaal met de monding aan de Maas bewaakt, krijgt op1 november assistentie van o.a. het 1e bataljon Oxfordshire en Buckingshire (kortweg de Ox en Bucks),van de Engelse “D” compagnie. Die neemt het front tussen de Napoleonsweg en Hunsel over. De Brigade Piron het front tussen Hunsel en Ell.

John Roberts beschreef de oorlogservaringen van het bataljon Ox en Bucks vanaf Normandië tot Hamburg in het boek Enshrined in stone. Hoofdstuk 8 van dit boek schetst de hevigheid van de schermutselingen aan het kanaal Wessem Nederweert begin november 1944 op aangrijpende wijze[1]. Onderstaande samenvatting van dit hoofdstuk verhaalt over de gebeurtenissen op 3 november 1944 die zich afspelen in en rond de boerderij van de familie Ramakers[2] .

Het was die eerste november al donker toen de “D”-compagnie, de 1e bataljon Oxfordshire en Buckingshire (kortweg de Ox en Bucks), hun gidsen van het lokale Nederlandse verzet ontmoetten bij een kapel langs de weg net buiten Neeritter. Na de formaliteiten rond de identificatie liepen ze anderhalve mijl voorbij het dorp om de aflossing te realiseren en de verdedigingsposities op te bouwen rond een verspreid groepje van gedeeltelijk verwoeste boerengebouwen aan weerszijden van een oneffen landweg (de toenmalige Nieuwstraat, nu Kanaalstraat) die van de hoofdweg naar het kanaal liep. Het hele gebied zag er deprimerend, mistroostig en weinig uitnodigend uit.

De verspreide positie werd versterkt met een ingewikkeld patroon van struikeldraadmechanismen. Als er contact werd gemaakt, gingen er fakkels de lucht in die ’s nachts naderende indringers in het licht moesten zetten. Het gebied stond bekend als de Triple-Flare Farm (struikelfakkelboerderij).

Het 17de peloton vond zijn plek in eerste instantie in een zwaar beschadigde boerderij langs de landweg. Rechts van het 17de peloton, onder het ervaren oog van sergeant Wilkins, vond het 18de peloton verdedigingsposities langs een serie heggen. Aan de andere kant van de landweg links, hield het 16de peloton, onder commando van sergeant Robertson, een veld in een driehoekig gebied bezet.

Daarmee lagen de drie pelotons van de “D”-compagnie over grote afstand verspreid in een serie kwetsbare verdedigingsposities waarbij door de vermoeidheid, uitputting door slaapgebrek en voortdurende actie de gewone oorlogsgevaren alleen maar erger werden. Het was een situatie die uitermate gemakkelijk door de Duitsers uitgebuit kon worden, wat hun met groot succes al was gelukt tegen de Belgische brigade toen deze in het gebied zat.

In de vroege morgen van 3 november was een verkennerspatrouille teruggekomen met de informatie dat de eerste boerderij voorbij de Trip-FIare Farm (boerderij Camp)niet bewoond was. Kapitein Jim Moore moest nu een nieuwe patrouille gaan leiden die zou gaan zorgen voor een nieuwe basis in een boerderij verderop langs de landweg en veel dichter bij het kanaal. Daardoor konden de bewegingen van de Duitse troepen die in het gebied infiltreerden bewaakt worden. De patrouille werd uitgevoerd door het onderbezette 18e peloton.

Op 3 november rond 02.30 uur vertrok het 18e peloton in het duister in enkele rij naar de Trip-Flare Farm waar het 17de peloton meer loopgraven had gegraven en de linie van struikeldraden had aangepast en uitgebreid. Het was een koele novembernacht met een niet geheel bewolkte hemel. De stilte werd doorbroken door het geschuifel van voeten over de zachte, vochtige landweg. Af en toe weerklonk een scherpe, metalen klik als de kolf van een geweer de zijkant van een schop raakte die zat ingeklemd tussen de riemen van de bepakking van een infanterist. Nadat ze door de struikelfakkelposities waren geloodst, lieten ze het 17de peloton achter op hun zoektocht naar de volgende boerderij (de boerderij van Sjang Curvers) langs de landweg, die enkele uren eerder al vrij van vijanden was gerapporteerd. Niettemin werd alle voorzichtigheid in acht genomen. Een sectie voerde een snelle inspectie van het gebouw uit en kwam terug om te rapporteren dat men niets had gezien. Verderop boog het pad naar rechts af en net voor hen links, lag hun doel, gedeeltelijk zichtbaar in het donker: nog een boerderij veel dichter bij het kanaal (boerderij Ramakers). Vice-korporaal Coopers’ sectie ging vooruit en verdween in een groepje bomen tegenover de boerderij, terwijl de rest van het peloton in waakzame houding bleef wachten langs de landweg. Zo’n twintig angstige minuten gingen voorbij tot hij terugkwam met zijn mannen en rapporteerde dat er geen vijand in het gebouw zat. Het hele peloton nam enigszins onrustig zijn nieuwe positie in. Er werden snel diverse verdedigingsposities rond de boerderij ingenomen. Coopers’ sectie zorgde voor de verdediging in de sloot die langs de boerderij naar het kanaal liep. Rhys-Davies met zijn sectie lag verborgen buiten de boerderij in een boomgaard met zicht op het kanaal terwijl Hootons sectie een gebied verdedigde rond een ruw door burgers gemaakt onderdak of beschutting verder van de boerderij vandaan. Deze diende vanaf nu als hoofdkwartier van het peloton. Na er hun telefoon geïnstalleerd te hebben gingen de seiners terug via de weg die ze gekomen waren. Het 18de peloton was nu compleet operationeel bij zijn doel.

De vijand had zich niet laten zien. Het was koud en vochtig en er was weinig ruimte. In een poging om te ontkomen aan de deprimerende omstandigheden maakte Kapitein Moore om 12 uur nog een inspectieronde langs de verdediging rond boerderij (Ramakers) en de aanpalende gebouwen. Hij vloekte nogmaals tegen de kippen die uit de bomen vielen in een lawine van witte veren die alle richtingen uitvlogen en met een krijsend gekakel dat wel tot in Berlijn te horen moet zijn geweest. Desondanks was er geen teken van de vijand. Hij ging weer terug naar de schuilplaats. Onderweg pauzeerde hij even bij een van zijn sectiecommandanten in de schaduw van de boerderij, allebei met de blik in de richting van het kanaal. Plotseling greep de sectiecommandant Moore vast en duwde hem oneerbiedig de boerderij in. Hij had een Duitse paratroeper waargenomen op de dichtstbijzijnde kanaaldijk. De beide mannen deden het enige juiste wat ze konden doen want een seconde of twee later had deze eenzame sluipschutter hen gedood kunnen hebben. Vanuit een meer veilige positie hielden de twee mannen de paratroeper in het oog. Even later vertrok kapitein Moore om de algemene situatie via de telefoon door te geven aan zijn commandant. Na dit gesprek werd besloten om Cooper met twee mannen op verkenning te sturen in het gebied bij de kanaaldijk.

Korporaal Cooper gebruikte een groepje bomen als dekking en vond een kleine tunnel die door de wal was gegraven. Hij ging verder naar de andere kant van de kanaaldijk waar een bootje verborgen lag tussen de struiken. Hij keek naar de tegenoverliggende wal aan de overkant en zag gedeeltelijk de omtrek van eenzelfde soort tunnel. De Duitse paratroepers werden op dit punt blijkbaar over het water gevaren. Door gebruik te maken van de tunnels door de hoge wallen aan weerszijden van het kanaal vermeden ze het alternatief waarbij hun silhouet zichtbaar zou zijn tegen de hemel als ze over de dijk heen zouden klimmen. Gewapend met deze informatie keerde Cooper met zijn twee infanteristen terug naar boerderij (Ramakers) om zijn bevindingen te rapporteren.

Een situatieschets van de posities van de Ox en Bucks begin november 1944.

Het was duidelijk dat de Fallschirmjäger in grote getale het kanaal overstaken zonder dat ze vanuit de Britse positie konden worden gezien. Om zich tegen zo’n beweging te verdedigen werd de order ontvangen om vijanden aan te vallen waar ze ook werden gevonden en mortierondersteuning te vragen als dat noodzakelijk werd geacht. Moore, Wilkins en Cooper gingen de boerderij binnen om een hoge positie te zoeken die als observatiepost kon dienen. Hier konden de bewegingen van de Fallschirmjäger bewaakt worden als ze uit de tunnels kwamen of er weer door teruggingen. Aan de puntgevelzijde van de boerderij lag een hooizolder waar de drie mannen inklommen met een ladder. Van daaruit werden op meerdere plekken dakpannen losgemaakt en verwijderd om een beter uitzicht te krijgen. Ze vonden uiteindelijk een uitstekend uitkijkpunt maar hun onderneming was plotseling afgelopen toen de Duitsers hun activiteiten in de gaten kregen. Zonder waarschuwing barstten er salvo’s los vanaf een Spandau-positie die de pannen van het dak aan diggelen schoten. De drie mannen overleefden de eerste hevige aanval door op de stenen vloer onder hen te springen. Van daaruit haastten ze zich naar een kamer in het midden van de boerderij met een directe opening naar buiten. Honderden kogels vlogen over het erf, sloegen stukjes grond omhoog en brokjes uit het metselwerk van de boerderij. Moore probeerde naar zijn schuilplaats terug te gaan om per telefoon mortiervuur te vragen om hen te dekken. Maar toen hij bij de deur wegliep barstte de grond voor hem open toen er weer een hagelbui aan kogels door de grond sneed. Hij was gedwongen zich in de boerderij terug te trekken. Zes Spandau machinegeweren in een halve cirkel rond de boerderij bezegelden eigenlijk het lot van de mannen die in de val zaten. Een ervan vuurde vanaf de zijkant van de boerderij blijkbaar vanaf een andere verlaten boerderij iets verderop (de boerderij van Lei Curvers). Elke keer als kapitein Moore probeerde de schuilplaats te bereiken, werd hij teruggedrongen door de hevige Duitse vuurkracht. Het was duidelijk dat de deur naar de schuilplaats geobserveerd werd. Bewegingen bij de andere deur, naar de landweg, waren evenwel nog mogelijk zoals vice korporaal Hooton bewees toen hij de kans greep en binnen rende om te rapporteren dat ongeveer 50 Fallschirmjäger zich een weg baanden door het veld naar de boomgaard. Na dit rapport draaide hij zich snel om en ging dezelfde weg terug. Cooper zei kapitein Moore dat hij zou proberen om contact te krijgen met de Trip-Flare Farm om assistentie in te roepen. Zoals altijd erop gebrand om bij zijn sectie terug te keren en de weerstand te organiseren, volgde hij Hooton door dezelfde uitgang. Toen hij door de deur wegrende, zag hij Hooton voor zich. Die wankelde en schreeuwde het uit toen hij in zijn hand werd geraakt. De stengun die hij meedroeg, tolde uit zijn hand toen Cooper aan kwam rennen en hem tegen de grond duwde om hem te beschermen tegen verdere verwondingen. Op de terugweg naar zijn sectie hield het zware machinegeweervuur aan. Cooper nam initiatief en probeerde hem ervan te overtuigen terug te gaan naar de Trip-Flare Farm, niet alleen voor medische hulp maar ook om de ernst van de situatie te rapporteren.

Kapitein Moore deed nog een vastberaden poging om de veldtelefoon in de schuilplaats bereiken, maar hij werd opnieuw teruggedrongen.

Vice korporaal Hooton begon met tegenzin aan de terugtocht over de landweg naar de Trip-Flare Farm. Hij ergerde zich omdat hij van zijn sectie werd gescheiden. Eerst kroop hij over de grond om interventie van de vijand te vermijden, maar met zijn gewonde hand was dit lastig. Hij wachtte zo lang hij kon om buiten het bereik van de wapens te komen voordat hij opstond om te gaan rennen. Toen probeerde een Duitse sluipschutter op verre afstand hem in het zicht te krijgen met een serie lange afstandsschoten. Er kwam luid gejuich uit onze rijen en ik rende erheen met twee mensen van mijn sectie om hem door de struikelmechanismen te leiden. We riepen hem toe buiten bereik te blijven. Hij reageerde en ging nog sneller lopen. De sluipschutter was onmiskenbaar erg goed want hij gebruikte om en om traceerschoten om de afstand tot zijn doel preciezer te krijgen. Maar Hooton bleef doorrennen. Het aanmoedigend geschreeuw ging over in smeekbeden van ‘Ga op de grond liggen’ omdat we allemaal het dreigende gevaar voelden. Zijn vastberadenheid won het van gezond  verstand toen hij ons voor zich zag. Het onvermijdelijke laatste schot raakte hem plotseling in de rug. Hij sloeg voorover en kwam hard op de grond terecht, zonder verder teken van beweging. Onze adem stokte. Op de teleurstelling volgden enkele hartgrondige, luide vloeken van iedereen in de Trip-Flare Farm. De relatieve stilte die daarop volgde, werd onderbroken door het verre geratel van machinegeweervuur’!

Het 18de peloton bleef verstoken van berichten en dus ook van hulp. Een handvol mannen bleef gevangen in boerderij Ramakers: kapitein Moore, sergeant Wilkins, soldaat Piggot en het piatduo. Ze stelden zich op bij de ramen en de deuren, klaar voor de Duitse aanval, vol angst vanwege hun geringe kansen. Wilkins voelde de angst in hun bewegingen. Hij ging naar zijn mannen toe om de bewapening In orde te brengen, terwijl Moore probeerde een voorbeeld te geven door zonder angst rond te kijken bij een openstaande deur. Dit kostte hem bijna zijn leven. Een oorverdovend lawaai van kogels deed hem terugdeinzen toen deze opnieuw insloegen in het metselwerk. Wilkins dacht dat zijn pelotonscommandant geraakt was, maar Moore vond snel zijn zelfbeheersing terug, vastberaden om het opnieuw te proberen. Maar hij had geen goed uitzicht. Hij ging naar de andere kant van de deur om zijn zichthoek te verbeteren en was net op tijd om te zien hoe het dak van de schuilplaats praktisch uit elkaar viel onder een stortvloed van kogels. Hij ging naar een raam waarvan het kozijn gedeeltelijk door de kogels was weggeslagen en knielde er naast neer zich afvragend hoe ter wereld hij zich uit zo’n onmogelijke situatie moest redden. Plotseling stopte het machinegeweervuur. Een aanwijzing dat de aanvalskrachten van de Fallschirmjäger erg dichtbij waren. Iedereen stond gespannen te kijken en wachtte op het onvermijdelijke. Moore dacht: dit is zeker het einde, maar deed zijn best om dit niet te laten blijken. Hij dacht erover dat zes Spandau’s voldoende steun zouden vormen voor minstens honderd Fallschirmjäger en bij die aanname zat hij er niet ver naast. Zelfs als de helft van de krachten uit minder ervaren Duitse manschappen zou bestaan, had de 43ste erg weinig kans. Wat een ellendige, van godverlaten plek om aan je eind te komen! Hij vloekte op zijn onvermogen om de gebeurtenissen buiten de boerderij onder controle te krijgen. Wat was iedereen in vredesnaam aan het doen? Waar waren de mannen uit de loopgraven? Waarom hadden ze niet geschoten? Toen hij nogmaals door de vensteropening keek, zag hij drie Duitsers dichter bij de met kippendraad omheinde boomgaard komen. Hij drukte op de trekker van zijn stengun maar er gebeurde niets. Kwaad greep hij naar het magazijn, maar zag toen dat de veer vastzat en de kogels onbruikbaar op de vloer vielen. Hij vervloekte de sten zoals veel infanteristen voor hem al hadden gedaan en er verschenen zweetdruppels onder zijn helm die het stof en vuil op zijn wenkbrauwen oplosten. Met handen die nu trilden, worstelde hij met zijn geweer om het magazijn zo snel mogelijk te vervangen, maar moest toen constateren dat de Duitsers verdwenen waren. Één schot kwam uit de richting van Coopers’ sectie en werd gevolgd door een salvo van bren-gunvuur. Toen vielen er meer schoten van bijna overal. Een explosie, nog meer schoten. Moores gezichtsveld was nog steeds beperkt en hij was erg afhankelijk van de vaardigheid en moed van de infanteristen in hun loopgraven. De Fallschirmjäger moesten het gebied van de boerderij nu zeker al hebben bereikt!

Iedereen stond gespannen te wachten, allemaal klaar om te vuren op de eerste Duitser die ze zouden zien. Moore legde twee granaten op het onbeschadigde gedeelte van de vensterbank klaar om te gooien en de anderen grepen naar hun wapens alsof hun leven daarvan afhing. De minuten gingen voorbij en ze wachtten, wachtten en bleven maar wachten. Toen hoorden ze een deur opengaan buiten bij de hooizolder. Ze hoorden de hardmetalen stappen van laarzen op de met plavuizen bedekte vloer. Na een korte pauze kwamen de voetstappen dichterbij. Toen iedereen bezorgd bewoog in afwachting van de confrontatie met de indringer werd de deur opengezwaaid en kwam een infanterist van de sectie van Hooton naar binnen. Hij realiseerde zich niet hoeveel geluk hij had gehad dat hij nog leefde na die dramatische entree. Hij salueerde keurig en vertelde kapitein Moore dat hij aan de telefoon gevraagd werd. De jonge infanterist had het overgenomen waar Hooton het op had moeten geven. Hij had blijkbaar gewacht tot de Spandau die de schuilplaats dekte, ophield met schieten, voordat hij geprobeerd had contact te leggen. Moore rende met hem weg, ze denderden beiden door de hooizolder en over het open stuk buiten naar de schuilplaats zonder teken van tegenstand. Toen hij daar aankwam greep hij de hoorn en vroeg buiten adem om mortiervuur op het kreupelbosje van waaruit de Duitsers optrokken. Het antwoord van majoor Vicker leek te snel om waar te zijn. Het kwam erg kort erna en maakte bijna een einde aan de bloeitijd van het leven van “Dinty” Moore. De aarden wal die zijn schuilplaats dekte, werd vol geraakt. De twee mannen herstelden zich gelukkig snel van deze inslag. Moore pakte eerst zichzelf op en toen de telefoon die op de grond lag. Met bijtende stem beklaagde hij zich bii zijn compagniecommandant en hoorde toen dat de mortierbeschieting nog niet was begonnen. De Duitsers hadden hen in schietsnelheid verslagen en de twee mannen in de schuilplaats hadden geluk dat ze nog leefden. Na een kort gesprek over de telefoon trok Moore zich haastig terug achter de buitenmuren van de boerderij waar hij zich veiliger voelde. Daar ontmoette hij korporaal Cooper met een opmerkelijk rapport over wat er gebeurd was. Nadat het zware Spandauvuur gestopt was, leek het erop dat ongeveer 45 Fallschirmjäger in lijn door het veld waren opgetrokken naar de Britse positie en erin waren geslaagd om de omheining van kippengaas rondom de boomgaard te bereiken. Daar werden ze beschoten door twee secties: respectievelijk die van Cooper en die van Rhys-Davies. inmiddels waren nog ongeveer 45 vijandelijke manschappen via de sloot dichterbij gekomen, over een bruggetje dat halverwege lag totdat ze in lijn stonden met hun kameraden bij de omheining. Coopers’ brengunschutter begon meteen in lengterichting over de sloot te schieten. Het resultaat was een pandemonium. De Duitsers bij de omheining dachten dat ze tot daar gelokt waren met weinig of geen tegenstand, maar dat ze nu in de val waren gelopen van een spervuur van een veel grotere sterkte. Hoewel het 18de peloton in de minderheid was met ongeveer 1 tegen 4, draaiden de Fallschirmjäger zich plotseling om en renden weg. Velen liepen naar hun kameraden in de sloot waar ze onmiskenbaar in de val liepen die gevormd werd door het meedogenloze automatische brengun-vuur. Een Duitse officier werkte zich in de flank van de bren en gooide een goed gemikte granaat die dichtbij ontplofte en daarbij de loop van de bren afsloeg en de schutter verwondde. Hij wilde net een nieuwe gooien toen hij werd doodgeschoten door soldaat Smith aan de overzijde van de sloot. Daarna trokken de Duitse paratroepers zich terug naar hun kant van het kanaal, mogelijk om zich te hergroeperen. Soldaat Sidney Devall uit Cannock, Staffordshire werd al vroeg in de slag geraakt en stierf in zijn loopgraaf. inmiddels hadden twee infanteristen in de loopgraven die het dichtst bij de schuilplaats lagen, de telefoon opgenomen die lag te rinkelen. Een van hen was weggerend om kapitein Moore te halen. De situatie was nog steeds gespannen en een nieuwe aanval op dit kwetsbare peloton was onvermijdelijk als het bleef zoals het was. Daarom werd besloten het gebied tijdens de schemering te verlaten om zo de confrontatie op een kritisch moment te vermijden. De gekozen terugweg was indirect en liep over ongeveer tweehonderdvijftig meter vlakke en open velden naar een nabijgelegen kreupelbosje. De avond van 3 november begon de schemering in te vallen aan de winterse hemel toen de eerste groep onder leiding van sergeant Wilkins in de richting van het kreupelhout trok. Toen beide groepen tenslotte bijeen waren in het kreupelbosje, was er een gevoel van opluchting en niet lang daarna vervolgden ze hun tocht om achter elkaar naar de Trip-Flare Farm te trekken.

Van de drieëntwintig mannen in het onderbezette 18de peloton waren er twee gedood en één gewond.

Tot zover de samenvatting.

Op 10 november worden de Ox en Bucks afgelost door de 1e/5de Queensregiment en de 7e pantserdivisie. Enkele dagen later, op 14 november, wordt, als onderdeel van het aanvalsplan Mallard, onder hevig artillerievuur een definitieve oversteek over het kanaal gerealiseerd tussen Hunsel en Ell ter hoogte van hoeve Kolderhof [3]. Daarmee kan de opmars van de geallieerden ten noorden van het kanaal Wessem Nederweert eindelijk zijn voortgang hebben.

De gesneuvelde Brit  Sidney Thomas Devall  (22 jaar oud) krijgt een veldgraf tegen de muur van de varkensstal  van Wulm Ramakers en Beth Curvers (VIIG1). Na terugkeer uit evacuatie zorgt de familie Ramakers voor een wit kruis en regelmatig voor verse bloemen op het graf[4]. In de zomer van 1946 worden de stoffelijke resten  overgebracht naar het War Cemetery in Nederweert. De jongste dochter uit het gezin Ramakers, Helena (Truke), inmiddels in Nederweert wonende, neemt de zorg  voor het graf daar op zich[5].

Sidney Thomas Devall

De stoffelijke resten van Peter Hooton zijn begraven op het War Cemetery van Leopoldsburg (België). Voor zover bekend is hier geen sprake van een tijdelijk veldgraf. Waarom twee soldaten die in de zelfde actie en op de zelfde plaats zijn omgekomen op afwijkende plaatsen zijn begraven is tot heden een vraagteken.

[1] Dit gedeelte van het boek werd vertaald door jan Custers en verscheen eerder in de Kroetwès (no. 1 en 2 van 2013), het periodiek van de Geschied- en Heemkunde Kring het land van Thorn.

[2] Wilhelmus (Wulmke) Ramakers (5 april 1869 – 20 oktober 1947), zijn vrouw Anna Maria Elisabeth Curvers (22 april 1875 – 15 juli 1958) en hun kinderen zijn, net als de andere bewoners van de Nieuwstraat al op 6 oktober 1944 geëvacueerd.

[3] Waar blijven de bevrijders, Hugo Levels en Eric Municks: deel 2 blz. 58 ev

[4] Verteld in overlevering door Nillie Vandeweert, kleindochter van Wulm en Beth Ramakers-Curvers. Bevestigd door een brief, d.d. 5 mei 1946,  van het gezin Ramakers aan de ouders van Sidney Devall. Deze brief bevindt zich in het archief van de Stichting Herdenkingsmonument Militairen. De stichting beheert een slachtoffer database die is in te zien via de website https://monumentoftolerance.com/nl.

[5] Uit een brief van ene Therese (?) uit Schaesberg aan de familie Devall, gedateerd 3 november 1946. Deze brief bevindt zich in het archief van de Stichting Herdenkingsmonument Militairen.