Familie Curvers | Over blekers en schaapherders
22022
page-template-default,page,page-id-22022,page-child,parent-pageid-13,qode-social-login-1.0,qode-restaurant-1.0,ajax_fade,page_not_loaded,,select-theme-ver-4.1,wpb-js-composer js-comp-ver-5.2,vc_responsive
 

Over blekers en schaapherders

We zien allemaal wel eens die busjes in onze omgeving rondrijden met Poolse arbeiders die hier het tekort aan arbeiders, vooral in de landbouw, op vullen. In het brede perspectief van de geschiedenis is dit niet nieuw, er zijn meerdere periodes waarin arbeiders, hun geboortegrond voor korte of langere tijd verlaten om elders in hun inkomen te voorzien. Jan Lucassen noemt dit fenomeen in zijn studie trekarbeid[1]. Als er in een brede strook langs de kusten van de Noordzee, van Calais tot aan Bremen een tekort aan arbeidskrachten ontstaat, geldt dit gebied als een aantrekkingsgebied voor trekarbeiders. Op het eind van de achttiende- en begin negentiende eeuw komen deze arbeiders vooral uit het oosten, uit de zgn. afstotingsgebieden. De afstotingsgebieden worden vaak gekenmerkt door relatief achterblijvende (huis)nijverheid en in verhouding veel landbouwbedrijfjes van beperkte omvang op armere grond. Als het eigen (landbouw)bedrijf dan niet kan voorzien in een basisinkomen, loonarbeid in de eigen streek niet mogelijk is en huisnijverheid ook geen alternatief is, ligt trekarbeid voor de hand[2]. Daarbij blijven vrouw en kinderen vaak achter om het eigen bedrijfje te runnen. Of zijn het juist de zonen die bij gebrek aan opvolgingsmogelijkheden naar elders trekken. Rond 1811 trekken in dit systeem zo’n 30.000 arbeiders heen en weer. Het arrondissement Roermond[3] kent bijvoorbeeld in de periode 1807 – 1809 elk jaar zo’n 800 trekarbeiders[4].

 

Blekers

Een van de aantrekkingsgebieden is lange tijd (al vanaf ca 1650) de streek ten zuiden en ten noorden van Haarlem [5] waar in de duinstreek veel blekerijen gevestigd zijn. De duinen zijn een ideaal gebied hiervoor, er is voldoende helder water voor het spoelen en er is genoeg wind om het goed op de bleekweiden te drogen. Jacob van Ruisdael (1628-1682) vereeuwigt deze bleekvelden meermaals op zijn beroemde schilderijen met zicht op Haarlem. Turf werd gebruikt voor het vuur, potas voor de loogbaden, blauwsel voor de witte kleur en karnemelk voor sterkte en stevigheid. En melk was met de veeteelt in de directe omgeving voldoende voorhanden[6]. Naast nieuwe garens worden er nieuwe geweven stoffen (linnen en lijnwaad) gebleekt. Met handelsstad Amsterdam op een steenworp en de groei van Haarlem ontstaan ook kleerblekerijen. Kleerblekerijen zijn in feite gewone wasserijen die het hele jaar door arbeid bieden. De blekerijen in Haarlem, Bloemendaal, Velzen, Heemstede en Bennebroek maken veel gebruik van trekarbeiders[7]. Het is een van weinige nijverheidstakken waar ook vrouwelijke trekarbeiders aan de slag gaan. De kleerblekerijen komen vooral voor in de omgeving van Heemstede. Rond 1800 zijn er daar nog 28 kleerwasserijen[8].

De omvang van de blekerijen is dan al duidelijk op zijn retour. Veel van de trekarbeiders komen uit plaatsen in de grensstreek van Noord Brabant en Belgisch- en Nederlands Limburg, met name uit de buurten rond Weert[9].

 

Hendrik Curvers (VIf), zoon van Peter Curvers en Helena Collarding, geboren op 16 november 1802 in Neeritter is een van die jonge trekarbeiders die zijn heil in het westen zoekt. Waarschijnlijk niet als bleker maar als timmerman verdient hij er de kost. Hij ontmoet daar Maria Catharina Donders uit Grathem, een van de vele ongetrouwde vrouwen die richting Haarlem trekken. Zij is een dochter van Mathijs Donders en Petronella Verkoelen en is geboren te Hunsel op 21 augustus 1803 en volgens het doopregister van Grathem aldaar gedoopt op 20 augustus 1803[10]!

Het paar trouwt op 3 december 1834 te Heemstede[11]. Hendrik woont op dat moment in Overheem, gemeente Bloemendaal en is van beroep tuiniersknecht. Maria is kleerblekersdienstbode en woont te Heemstede, waarschijnlijk bij haar oom, Laurens Donders, die tevens getuige is bij dit huwelijk. Wat opvalt aan deze akte is de vermelding dat beide partijen afzien om over en weer een geboorteakte te overleggen, noch een akte van behuwbaarheid, noch van enig bewijs van toestemming van ouders of grootouders. Hendrik tekent in een mooi handschrift met de achternaam Kurvers, Maria is het schrijven niet machtig.

Hendrik en Maria vestigen zich voor langere tijd in Haarlem. We kunnen hier dan ook eigenlijk niet meer spreken van trekarbeid, zoals Lucassen dat bedoeld, maar van arbeidsmigratie. Een verschijnsel dat ook Lucassen in zijn studie herkent maar dat niet betekent dat de binding met de eigen streek verloren gaat[12].

Hun eerste drie kinderen worden in Haarlem geboren. Petronella op 4 december 1835, Helena op 8 oktober 1837 en Wilhelmina op 12 april 1840. Van Petronella en Wilhelmina hebben we een geboorte akte gevonden. Het echtpaar woont dan aan de Brouwersvaart no 234, wijk 3 te Haarlem. Hendrik tekent deze aktes trouwens met Curvers in een handschrift dat opvallend slordig is. Zouden ze al getoost hebben op….?

Spoedig na de geboorte van Wilhelmina, ergens tussen april 1840 en juli 1843 keert het gezin terug naar Limburg en verhuist het naar Neeritter. Daar worden nog twee zonen geboren, Joseph Hubertus in 1843 en Peter Mathijs Hubertus in 1846. Helena, de tweede dochter, sterft er 19 maart 1844, zes jaren jong. Waar het gezin de eerste periode in Neeritter verblijft is (nog) niet bekend. In januari 1847 vestigen zich aan de Boschstraat 66. Vader Hendrik wordt dan vermeld als winkelier. Rond 1860 verhuizen ze naar Heide 156.

Hendrik Curvers is de over-overgrootvader van de schrijver van dit artikel.

 

Schepers

Een ander dimensie van trekarbeid vormen de schaapherders (schepers) uit het Limburgs -Brabants grensgebied die sinds mensenheugenis emplooi vinden in Vlaanderen. Wanneer deze trek begonnen is niet bekend. Vast staat dat vanaf de late tweede helft van de 18e eeuw tot ver in de 19e eeuw meer dan 150 mannen uit Nederlands Limburg, en meer specifiek uit de omgeving van Weert en Nederweert, zich voor kortere of langere tijd vestigen in het Waasland[13]. Het Waasland is de streek in het noordoosten van de huidige Belgische provincie Oost-Vlaanderen, globaal tussen Gent en Antwerpen, dat een tijdlang zeer veel aantrekkingskracht had op herders. Maar ook elders in Oost- en West Vlaanderen gaan deze schaapherders aan de slag. Hun totale aantal is niet bekend. Ook de eerder genoemde studie van Lucassen biedt daarin geen houvast omdat er voor schaapherders geen aantallen worden genoemd. Gezien de lange lijst van namen in de diverse publicaties moet het om vele honderden personen gaan[14].

Zoals aangegeven is niet bekend wanneer en hoe deze specifieke vorm van trekarbeid is ontstaan. Waarschijnlijk trokken er al vroeg in de 17e eeuw, wellicht nog incidenteel, schepers van oost naar west. Een oude vermelding komt uit het archief van Kortrijk waar ene Jan Melsens, geboren te Maestricht in 1606 als schaeper ten huse van Pieter van den Bulcke te Harelbeke wordt vermeld[15].  Juist dat er van generatie op generatie scheepers uit het zelfde afstotingsgebied hun weg naar Vlaanderen vinden maakt het tot een uniek verschijnsel. Waarom juist vanuit dit gebied? Bruekers onderzoekt in zijn studie enkele mogelijke oorzaken (een dysenterie uitbraak, mislukte oogsten, de afschaffing van gemene gronden) om ze vervolgens ook allemaal te weerleggen[16]. Welten veronderstelt dat er door de overbegrazing van de steeds maar afnemende woeste gronden een overcapaciteit aan schapen en herders ontstaat en daarmee ook in de streken rond Weert mede oorzaak is voor de migratie van herders[17]. Dat er ervaring is met het houden van schapen is evident. In 1809 worden in het departement van de Nedermaas in 163 dorpen maar liefst 85.302 schapen geteld. Schapen worden vooral gehouden voor de mestproductie[18], kunstmest bestond immers nog niet, en in tweede instantie pas om de wol.

Even terug naar de definitie van een afstotingsgebied van Lucassen; relatief achterblijvende (huis)nijverheid en in verhouding veel (landbouw)bedrijfjes van beperkte omvang op armere grond. Als dat niet kan voorzien in een basisinkomen, loonarbeid in de eigen streek niet mogelijk is en huisnijverheid ook geen alternatief is, ligt trekarbeid voor de hand. Zeker bij beperkte kansen op bedrijfsopvolging. In dit licht is het niet vreemd dat Hendrick Haes (pastoor te Nederweert 1725-1747) in 1739 schrijft:”..de ingesetenen van Nederweert moeten genoodtsaeckt syn (tot) uytsenden haere kinderen buytenslandts (…) vermits voor hun in dit ellendigh landt niet te winnen en is..”[19].

Combineren we deze sociaal-economische factoren met de aanwezige herderskwaliteiten en veronderstellen we enige ondernemingslust dan vallen een aantal puzzelstukjes op hun plaats[20]. Een goed voorbeeld doet bovendien volgen. Vanuit Weert en Nederweert is bekend dat volgtijdig meerdere schepers uit eenzelfde familie naar Vlaanderen trekken[21]. Een heel sprekend voorbeeld komen we tegen in een artikel van Lei Coolen dat verhaalt over de familie Mooren uit Roggel waarvan maar liefst zeven jonge mannen als herder naar Vlaanderen trekken[22].

 

Niet alle schepers blijken trekarbeiders. Menig scheper vindt in Vlaanderen zijn lief, huwt er en vestigt zich er definitief (en lang niet altijd blijvend in het beroep van schaapherder). Permanente migratie dus. Dit tot wanhoop van alle genealogen die met een spoorloos verdwenen voorvader in hun maag zitten. Zo ook in onze stamboom van de familie Curvers waar Johannes Curvers (VIe) lange tijd verscholen blijft totdat er een tip binnenkomt vergezelt van een huwelijksakte uit Eggewaartskapelle, een klein dorpje in de gemeente Veurne (België). Johannes blijkt een van de vele schepers te zijn die zijn heil in Vlaanderen beproeft.

Volgens de huwelijksakte, opgesteld door de officier van burgerstand der gemeente Eggewaartskapelle op 2 januari 1839, is Joannes schaepherder van beroep, geboren 23 september 1799 te Neeritter. Volgens de akte is Joannes de wettige zoon van Stephanus Curvers en Maria Denier wat vastgelegd is in een akte van notoriteit[23], opgesteld door de vrederechter van het Kanton Maaseik op 13 november 1838, bekrachtigt door de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren op 15 december daaropvolgend. Blijkbaar is er geen bewijs van geboorte(inschrijving) van Joannes waardoor het noodzakelijk blijkt dit achteraf via de rechtbank te moeten regelen. Het gebrek aan een geboorte inschrijving maakt dat Joannes zolang voor ons verborgen blijft.

Joannes huwt met Isabella Rosa Ankiere, geboren 10 december 1808 te Eggewaartskapelle, dochter van Henricus Josephus Ankiere en Anna Theresia Provoost. Isabella is van beroep werkster. Haar moeder, de vader is al eerder overleden, is landbouwster. In de huwelijksakte vinden we een bijzondere vraag:…”de verpligting der aenstaende echtgenoten, gevraagd aen den toekomende bruydegom en de toekomende bruyd of zij zig begeerden, te nemen voor man en vrouw…”  Een overbodige vraag als we bedenken dat de bruid op dat moment hoogzwanger is en amper tien dagen later, op 10 januari 1839, bevalt van Rosalia Constantia Kurvers. De vraag wordt overigens door beide echtelieden met ja beantwoord! De bruidegom en de getuigen ondertekenen de huwelijksakte, de bruid en haar moeder zijn het schrijven niet machtig.

De geboorte van Rosalie Constantia is ingeschreven in Wulpen. Na haar volgen de kinderen:

Karel Frans, geboren op 14 februari 1840 te Alveringem, overleden te Avekapelle op 1 december 1860. Desiderius, geboren te Beerst op 30 augustus 1841, overleden te Avekapelle op 21 april 1848 en Benjaminus Constantinus, geboren te Koekelaere[24]  op 20 december 1843.

De verschillende geboorteplaatsen lijken op grond van het beroep van de vader wel te verklaren.

Joannes Kurvers overlijdt 21 januari 1855 te Avekapelle, Isabelle sterft in dezelfde plaats op 29.

Rosalie Constantia huwt in 1865 met Franciscus Josephus Overberghe. Zij overlijdt op 22 januari 1900. Benjaminus trouwt op 24 november 1869 te Veurne met Juliana Justina Decroo (geboren 19 juni 1843). Spoedig daarna wordt Leonie Lucia geboren ( 15 maart 1870). Veel geluk kent het jonge paar echter niet. Richardus Oscar ziet op 17 april 1871 het levenslicht maar sterft op 26 december van dat zelfde jaar. Urbanie Silvie wordt geboren op 27 september 1872 maar ook zij haalt het eerste levensjaar niet en overlijdt 6 april 1873. Vader Benjaminus overlijdt op 11 maart 1874, een maand voor de geboorte van het vierde kind, Raphael Benjamin. Raphael wordt geboren op 12 april 1874 en overlijdt acht dagen later op 20 april.

En daarmee komt het Vlaamse uitstapje van de Itterse Curvers tak tot een eind.

 

 

 

[1] Jan Lucassen, Naar de kusten der Noordzee, 1984 blz. 237; trekarbeid is “…het werk, verricht door arbeiders zo ver van de woonplaats van hun huishouden… dat ze daarheen niet iedere avond kunnen terugkeren. Ze komen slechts eenmaal per week of minder thuis”.

[2] Ibidem, o.a. blz 126, Lucassen noemt de samenhang tussen het geheel van aantrekkings- en afstotingsgebieden een systeem. In dit geval het Noordzeesysteem. Dit systeem manifesteert zich in de zeventiende en achttiende eeuw om in de laatste kwart van de negentiende eeuw te verdwijnen. De studie van Lucassen is gebaseerd op een enquête naar de trek van arbeiders binnen het gehele Franse keizerrijk, gehouden rond 1811.

[3] Het Franse Rijk was verdeeld in departementen, daarbinnen in arrondissementen en vervolgens in kantons. Neeritter maakt dan deel uit van het arrondissement Roermond.

[4] Jan Lucassen, Naar de kusten der Noordzee, 1984 blz. 174.

[5] Ibidem. blz.105 ev, blekerijen komen ook voor in de omgeving van Gouda, Dordrecht en Rotterdam.

[6] www.canonvannederland.n/nl/noord-holland/Heemstede en Bennebroek. Raadpleging op 20 september 2020

[7] Jan Lucassen, Naar de kusten der Noordzee, 1984, bijlage 1-11, blz. 286.

[8] Ibidem.

[9] Ibidem. bijlage 1-11, blz. 286 en bijlage 1-16 blz. 302

[10] In het bevolkingsregister(1847) van Neeritter staat Maria ingeschreven met geboorte datum 1 augustus 1802 en geboorteplaats Grathem. In de huwelijksakte wordt geen geboortedatum vermeldt, wel de leeftijd van 31 jaar en de geboorteplaats. En die is dan weer Hunsel. De burgerlijke stand van Hunsel vermeld haar geboorte datum 21 augustus te Hunsel. Dat vergt nog wat uitzoekwerk!

[11] Zij zijn zeker niet de enige jongelui die in het westen trouwen. JFA Wassink telt in zijn artikel De trek van Weertenaren naar Haarlem in de 18e eeuw in de periode 1720 tot 1755 maar liefst 110 Weertenaren die voor de schepenen van Haarlem huwen, meestal met iemand die ook uit het zuiden komt. Van deze 110 Weertenaren zijn het 75 vrouwen. Dit artikel is verschenen in het Jaarboek van Weert, 1989.

[12] Jan Lucassen, Naar de kusten der Noordzee, 1984 blz. 242.

[13] Piet Verheyen, Immigratie van schaapherders uit Nederlands-Limburg en Noord-Brabant in het Waasland, 1997, blz. 4; van deze 150 komen er een 70-tal uit Nederweert en 35 uit Weert. Verder o.a., uit Someren, Grathem, Hunsel, Meijel, Heel, Wessem en Ittervoort,

[14] Lei Coolen vermeld in zijn artikel Duytse schaopers uit Boegel en Leytishuis (in Vlaamse Stam nr. 3 2011, blz. 225) zelfs meer dan 500 schaapherder gevonden te hebben in de brede kuststrook van Zeeuws Vlaanderen tot een eind voorbij de Franse grens. Joost Welten geeft in zijn studie naar de conscrits in de omgeving van Weert (In dienst voor Napoleons Europese droom, Leuven 2007, blz. 491 en 493) aan dat een op de veertien jongemannen van de generatie geboren tussen 21 september 1773 en 31 december 1794 elders de kost verdient als herder. Dat zijn er maar liefst 155 op een totaal van 2200 dienstplichtigen uit de gemeenten Weert, Nederweert en Stramproy. Hiervan vinden er minimaal 51 emplooi in het Waasland.

[15] Y. Lammerant, Duitse Schapers van rond de Poldertorens in Rond de Poldertorens, 1980, blz. 57 ev. In meerdere artikelen worden het Duitse schapers genoemd. Dit waarschijnlijk omdat het Limburgse dialect in Vlaanderen niet wordt verstaan en het als “Duits” doorgaat. Deze vreemde schepers worden in de lokale verhalen en sagen toverkrachten toegedicht en ze kunnen bovendien vliegen. Vreemd volk waar je maar beter geen herrie mee maakt.

[16] Alfons Bruekers, Nederweerter reislust op het einde der 18e eeuw in Nederweerts verleden, 1985, blz. 62 ev.

[17] Joost Welten, In dienst voor Napoleons Europese droom, Leuven 2007, pagina 496

[18] Ibidem, pagina 494 “…Op jaarbasis kon een boer gemiddeld vijftig tot zestig karrenvrachten mest uit de schaapskooi scheppen als de kudde uit honderd schapen bestond. Gezien de kwaliteit van schapenmest stond dit gelijk aan tachtig tot negentig karrenvrachten koeienmest…”

[19] Alfonds Bruekers, Nederweerts verleden 1985, blz. 47.

[20] Het zijn slechts puzzelstukjes. Een brede wetenschappelijke studie, zowel vanuit Vlaams als Limburgs perspectief is noodzakelijk om de hele puzzel compleet te krijgen.

[21] Joost Welten, In dienst voor Napoleons Europese droom, Leuven 2007, o.a. pagina 488 en 498

[22] Lei Coolen, Duytse schaopers uit Boegel en Leytishuis, in Vlaamse Stam nr. 3 2011, blz. 230

[23] een notariële akte, waarbij de comparanten getuigenis afleggen omtrent een zaak of de staat van een persoon, als algemeen bekend, welke akte dan strekt ter vervanging van andere bewijsstukken, ic. ter vervanging een geboorteakte.

[24] Wulpen, Eggewaartskapelle, Alveringem, Avekapelle, Beerst en Koekelare zijn allemaal plaatsen in de omgeving van Veurne en Diksmuiden in de provincie West Vlaanderen.