Familie Curvers | Josephus Hubertus Curvers 1879-1963 (met aanvulling van 25 mei 2019)
21790
page-template-default,page,page-id-21790,page-child,parent-pageid-11,qode-social-login-1.0,qode-restaurant-1.0,ajax_fade,page_not_loaded,,select-theme-ver-4.1,wpb-js-composer js-comp-ver-5.2,vc_responsive
 

Josephus Hubertus Curvers 1879-1963 (met aanvulling van 25 mei 2019)

Josephus Hubertus Curvers 1878-1963 (VIIg3)

Zoon van Peter Mathijs Hubertus Curvers (VIIg) en Elisabeth Helwegen.

Josephus Hubertus Curvers, geboren te Neeritter, 15 juli 1878. Overleden 25 november 1963 te Rotterdam.

Zef Curvers weet zich lange tijd te verstoppen in de archieven. Buiten zijn geboorte akte vinden we lange tijd niets over hem. Volgens familieoverlevering zou het een losbandig persoon zijn waarvan de rest van de familie sedert jaar en dag niets meer gehoord heeft tot hij plots een keer met Hunselse kermis opduikt in Cafe de Smeet. Hij zou op de grote vaart zitten[1]. Ook volgens Gerda Curvers-Schepens, de vrouw van Wiel Curvers, is hij in 1956 in Hunsel geweest. Het jaar dat haar oudste zoon is geboren. Ze kreeg nog 25 gulden van Zef.

Met het meer en meer beschikbaar komen van digitale archieven vinden we ook wat meer sporen over de levenswandel van Josephus Hubertus.

In 1911 koopt Zef samen met zijn broers Sjang, Leonardus en schoonbroer Willem Ramakers ruim 19 hectare grond in het buurtschap Santfort onder Hunsel voor de som van twee duizend achthonderd gulden.[2] De verdeling van deze gronden vindt formeel pas plaats op 1 december 1913 (ingeschreven in het kadaster op 4 februari 1914) middels een akte van verdeling. Het perceel, groot 5.2.75 ha, dat in principe aan Zef Curvers toekomt wordt in diezelfde akte doorverkocht aan zijn broer Tjeu Curvers voor de som van 700 gulden. Zef is niet bij het passeren van deze akte aanwezig.

Blijkbaar heeft Zef, die bij de grondaankoop in 1911 nog als landbouwer te Neeritter benoemd wordt, geen zin om zich definitief als akkerman te settelen. Hij heeft ongetwijfeld andere plannen.

We vinden hem voor het eerst terug in Amsterdam. Hier wordt hij op 1 juni 1917 ingeschreven in het bevolkingsregister, komende van Venlo. In Amsterdam woont hij aan Oudezijds Voorburgwal 36, in het centrum van de stad. Hij verblijft er tot 15 februari 1918 waarna hij vertrekt naar Maastricht.

In het bevolkingsregister van Maastricht vinden we de inschrijving van Zef inderdaad terug  per 15 februari 1918 als “los werkman”, wonende aan de Grote Stokstraat 2. Per 1 augustus daarop volgend wordt hij weer uitgeschreven met een vertrek naar Amsterdam. Daar wordt hij met dezelfde datum weer ingeschreven als fabrieksarbeider met tussen haakjes de toevoeging ijzerwerker. Ook nu duurt zijn verblijf niet lang. Op 26 augustus 1918 vertrekt hij  naar de Maasstraat 10 in Tegelen.

In deze periode houdt Zef zich bezig met wat duistere zaken. Op 19 maart 1918 wordt hij door het Kantongerecht van Arnhem veroordeeld tot 25 dagen hechtenis [3]. In het gevangenisregister lezen we de rede voor de ‘vastzetting’: ‘Het in een spaar ruimte (?) eenig goed, waarvan de uitvoer verboden is, aanwezig hebben terwijl het vervoermiddel zich bevindt ter plaatse waar het, alvast om naar het buitenland te vertrekken, door ambtenaren der invoerrechten en accijnzen moet worden uitgeklaard. Met andere woorden gewone smokkel. Helaas meldt het bericht niet welke smokkelwaar het betreft. Zef zit deze straf uit van 3 tot 28 november 1920 (!) in de gevangenis van Breda.

Vervolgens komen we Zef tegen in het bevolkingsregister van Rotterdam[4]. Daar wordt hij geregistreerd, komende van Tegelen op 16 oktober 1919, van beroep waker.

Hij verblijft er op verschillende plaatsen; bij het Leger des Heils aan de Schiedamsedijk 47, vanaf 5 december 1919 inwonend aan de Delftschevaart 81, 26 juni 1920 inwonend aan de Groote Draaisteeg 16 en 16 augustus 1922 wederom bij het Leger des Heils aan de Scheidamsedijk 47. Op 12 juli 1923 wordt hij uitgeschreven met de vermelding:”vertrokken niet bekend waarheen.”

In 1930 keert hij, komende uit Antwerpen, weer terug in Rotterdam en wel in Logement het Blauwe Kruis, aan de Nieuwe Haven 85. Hij is dan venter, echter zonder baan. Vanaf 23 mei 1931 is Zef inwonend aan de Gedempte Botersloot 102, vanaf 13 februari 1933 in het tehuis voor daklozen aan de Boschhoek 7, vanaf 3 augustus 1933 inwonend aan de St Laurensstraat 89B, vanaf 30 september 1933 inwonend aan de Weste Waagstraat 56b en vanaf 11 december 1933 is zijn woonadres Leuvehaven 10b. Als beroep wordt dan opgegeven varensgezel grote vaart.

Deze laatste woonlocaties bevinden zich bijna allemaal in de omgeving van de oude haven van Rotterdam. Wonende aan de Leuvehaven, een klein straatje nabij de gelijknamige scheepshaven maakt Zef het bombardement van 14 mei 1940 mee[5].  Zef heeft een goede engelbewaarder want hij overleeft de hevige bombardementen. Het hele gebied rond de Leuvehaven wordt compleet vernietigd.

Het plat gebombardeerde centrum van Rotterdam, 1946, met rechts de Leuvehaven

Zef vindt vervolgens onderdak op Katendrecht, aan de zuidzijde van de Nieuwe Maas. Op 18 juli 1940 wordt hij er ingeschreven op de Katendrechtschestraat 38a. Nog in oorlogstijd, in augustus 1942, verhuist hij vervolgens naar de Roo Valkstraat 176. Of dit een gevolg is van de oorlogshandelingen?

Zijn laatste woonadres is Mathenesserlaan 491a. Hier woont hij vanaf januari 1957.

Volgens de overlijdensakte sterft Zef op 25 november 1963. In de overlijdensakte staan geen nadere adres gegevens zodat we mogen aannemen dat de Mathenesserlaan zijn laatste woonadres is geweest.

 


[1] Harie Curvers (IXj) in een vraaggesprek op 6 mei 1986.
[2] Akte van openbare verkoop dd. 18 december 1911 voor notaris P.Rutten te Heythuysen,  geregistreerd te Weert op 2 januari 1912 in deel 92, folio 52, vak 2.

[3] Inschrijvingsregister gedetineerden, gevangenis Breda, periode juni-december 1920. We komen deze op het spoor door een vermelding van het vonnis in het Algemeen Politieblad van 1918, deel C, blz 719, no 4736.
[4] Alle woonadressen in Rotterdam komen van de persoonskaart, later overgegaan op gezinskaart, van de gemeente Rotterdam.
[5] In de ochtend van 14 mei 1940 stelden de Duitse bezettingstroepen Nederland voor een ultimatum, overgave anders zou Rotterdam gebombardeerd worden. Terwijl de Nederlandse legerleiding onderhandelde, naderden zware bommenwerpers de stad. Om 13.30 uur werd een groot deel van de binnenstad in puin gelegd. Er vielen meer dan achthonderd doden en er braken hevige branden uit. De Duitsers dreigden dat Utrecht, Den Haag, Haarlem en Amsterdam zouden volgen. De capitulatie werd nog diezelfde dag ondertekend door generaal Winkelman, opperbevelhebber van het Nederlandse leger.

https://www.joodsmonument.nl/nl/page/229092 geraadpleegd 21 januari 2018